TITEL IV. SPECIAAL REGIME VOOR DE STOOMTOESTELLEN EN STOOMMACHINES.
ter informatie! raadpleeg steeds officiële sites om geldigheid van deze informatie na te gaan!
.I. _ Bepalingen betreffende de stoomketels.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest worden de bepalingen betreffende de groeven en
hun bijhorigheden opgeheven bij DWG 1988-10-27/32, art. 25, Inwerkingtreding
: onbepaald>
(NOTA : op nationaal vlak opgeheven, voor zover het maatregelen van interne
politie betreft die betrekking hebben op de arbeidsbescherming; KB 1991-10-18/35,
art. 52, Inwerkingtreding : 01-03-1992>
Publicatie : 03-10-1947
Inwerkingtreding : 13-10-1947
Dossiernummer : 1947-09-27/03
HOOFDSTUK I _ Vast geplaatste ketels.
Eerste Afdeling _ Het plaatsen en in werking brengen.
Art. 724. Geen enkele stoomketel met een inhoud van meer dan vijfentwintig liter,
bestemd om als vast geplaatste ketel in werking te worden gebracht, onder een
drukking van meer dan een halve kilogram per centimeter kwadraat, mag geplaatst
worden een daartoe door de administratie uitgereikte akte van vergunning.
(Worden met stoomketels gelijkgesteld:
1° de stoomoverhitters;
2° de watervoorwarmers en de warmwaterketels die bestemd zijn om te werken
op een temperatuur hoger dan 111° C, en die niet met stoom verwarmd worden.)
<KB 29-08-1962, art. 1>
(Indien twee of meer generatoren met een individueel inhoudsvermogen van maximum
25 l in parallel of in serie werken, dan maken ze in de zin van dit reglement
één enkele generator uit, waarvan het inhoudsvermogen gelijk is
aan de som van de individuele inhoudsvermogens. Deze beschikking is van toepassing
op de generatoren opgesteld na 1 november 1962.) <KB 07-05-1968, art. 1>
Art. 725. De aanvraag om vergunning dient gezonden aan de gouverneur der provincie.
Zij zal een opgaaf behelzen van:
1° de naam en de woonplaats van de aanvrager;
2° de gemeente en de plaats waar de ketel moet geplaatst worden;
3° de vorm en afmetingen van de ketel, de aard en de dikte der wanden;
4° de wijze van stoken, de rooster- en de verwarmingsoppervlakte;
5° de zegeldruk (hoogst toegestane stoomdruk);
6° de naam en de woonplaats van de ketelverkoper of de herkomst van de ketel,
alsmede het constructienummer;
7° het kenmerkend volgnummer van de ketel zo de inrichting verschillende
stoomketels bezit;
8° het doel waartoe de ketel gebruikt zal worden.
Bij de aanvraag zullen in tweevoud een toereikend getal plannen en doorsneden
gevoegd worden ten einde het stelsel en de kenmerkende afmetingen van de ketel,
vuurhaard en rookgangen vast te stellen.
Evenzo zal er in tweevoud bijgevoegd worden een plan van de gemeente, aangevende
de plaats waar de ketel opgesteld wordt, alsmede de gebouwen en openbare wegen,
op minder dan vijftig meter afstand van die plaats gelegen, de namen der eigenaars,
en in voorkomend geval, de voornaamste huurders van bovenvermelde gebouwen.
De nauwkeurigheid van dat plan zal moeten bevestigd worden door de bestuurder
van het kadaster.
Art. 726. Het college van burgemeester en schepenen der gemeente op wier grondgebied
de ketel moet geplaatst worden is er mee belast iedere eigenaar of voornaamste
huurder van de gebouwen die zich op minder dan vijftig meter afstand van de
voorgenomen plaats bevinden, schriftelijk in zijn woonplaats kennis te geven
van de gedane aanvraag.
Een bericht, waarin het doel van de aanvraag wordt aangegeven, moet bovendien
gedurende vijftien dagen opgehangen zijn in de vorm, gewoonlijk voor de ambtelijke
afkondigingen gebruikelijk.
Een getuigschrift van voormeld college zal van de vervulling dier formaliteiten
doen blijken.
Dezelfde afkondigingsformaliteiten moeten vervuld worden in de aanpalende gemeenten
over wier grondgebied zich de strook uitstrekt, getekend op het plan overeenkomstig
artikel 725.
Art. 727. De bezwaren, welke tegen de aanvragen geopperd worden, zullen door
de zorgen van een lid van het schepencollege of van een daartoe gemachtigde
politiecommissaris ingezameld worden. Het proces-verbaal, opgesteld betreffende
dit onderzoek, zal de mondeling geopperde bezwaren bevatten, het zal ondertekend
worden door de verschijners en zal melding maken van de schriftelijk ingediende
bezwaren; deze zullen gevoegd worden bij het proces-verbaal, dat zal gesloten
worden na afloop van de in vorig artikel vastgestelde tijd.
Art. 728. Indien, na afloop van die tijd, geen enkel bezwaar werd ingediend,
zo zal de Gouverneur daar onmiddellijk akte van verlenen aan de aanvrager. Deze
akte zal als vergunning gelden voor het plaatsen van de ketel.
Indien er geen bezwaar is ingediend, wordt de vergunning, voortspruitende uit
de akte gegeven ten gevolge van tegenwoordig artikel definitief. Zij is niet
meer vatbaar voor verzet en dient niet aangeplakt te worden.
Art. 729. Zo er wel bezwaren worden ingediend, dan zal het dossier zonder uitstel
door de gouverneur overgemaakt worden aan het hoofd van de dienst, belast met
het toezicht op de stoomtoestellen, die binnen de vijftien dagen daarover zijn
verslag zal uitbrengen.
Art. 730. Op het verslag van die ambtenaar zal de bestendige afvaardiging van
de provinciale raad binnen de vijftien dagen en met opgave van beweegredenen
een beslissing nemen.
Die beslissing zal de aanvrager in afschrift medegedeeld worden door bemiddeling
van het gemeentebestuur, dat ze binnen de kortst mogelijke tijd zal doen aanplakken.
Art. 731. De belanghebbenden kunnen binnen de tien dagen, te rekenen met de
dag dier aanplakking, zich (bij Ons) tegen die beslissing voorzien. <KB 10-06-1952,
art. 14 en bijl.>
Art. 732. Vergunningen om stoomketels te plaatsen zijn afhankelijk van de in
't belang der openbare veiligheid, gezondheid en rust nodig geachte voorwaarden.
Art. 733. Bij afwijking van artikel 725, voor ketels, waarvan de inhoud niet
groter is dan honderd liter, zal de aanvraag om vergunning vervangen worden
door een verklaring, behelzende een opgaaf van de inlichtingen onder alinea
2 van vermeld artikel, met toevoeging, in tweevoud, van de plannen en de doorsneden
van de ketel, zoals gezegd onder alinea 3.
Onmiddellijk zal er aan de aanvrager akte verleend worden van die verklaring.
De eindalinea van artikel 728 is op deze akte van toepassing.
Art. 734. De bestendige (deputatie) van de provinciale raad kan te allen tijde
het in werking brengen van stoomketels afhankelijk maken van voorwaarden gelijkstaande
met die bedoeld bij artikel 732. In dat geval moet dat college vooraf het advies
inwinnen van het diensthoofd, belast met het toezicht op de stoomtoestellen,
en tevens de betrokken gebruiker horen. <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Deze zal zich tegen de beslissing (bij Ons) kunnen voorzien, zoals hoger gezegd.
<KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Art. 735. De bevoegde overheid kan zich ten allen tijde ervan verzekeren of
de krachtens artikelen 732 en 734 opgelegde voorwaarden vervuld zijn.
Bij niet inachtneming derzelfde kan de vergunningsakte ingetrokken worden.
Art. 736. De vergunning om een stoomketel te plaatsen wordt aanzien als niet
verleend, indien er binnen een tijdperk van twee jaar geen gebruik van gemaakt
werd.
Zij zal eveneens haar kracht verliezen wanneer de ketel sedert meer dan tien
jaar niet meer in werking is geweest.
(Hetzelfde geldt wanneer de ketel door een andere wordt vervangen. Wordt hij
echter binnen de zes maand vervangen door eenzelfde ketel of door een ketel
waarvan de verwarmingsoppervlakte of de zegeldruk niet groter is dan die van
de weggenomen ketel, dan moet de vergunninghouder alleen het hoofd van de dienst,
belast met het toezicht op de stoomtoestellen, daarvan in kennis stellen en
hem verzoeken het in artikel 739 bedoelde proces-verbaal op te maken.) <KB
29-08-1962, art. 2>
Art. 737. <KB 29-08-1962, art. 3> Bij elke belangrijke wijziging aangebracht
aan de ligging van een stoomketel dienen hogervermelde formaliteiten vernieuwd.
Art. 738. De overheid, die het in haar bevoegdheid heeft te beslissen over vergunningsaanvragen
voor gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen, bij de eerste klasse
ingedeeld, zal eveneens een beslissing nemen omtrent stoomketels, waarvan het
plaatsen daarin aangevraagd wordt.
Die aanvragen moeten behelzen een opgaaf van hetgeen in artikel 725 van deze
titel wordt vermeld en zullen onderworpen worden aan de bij de artikelen 726,
727 en 729 voorgeschreven formaliteiten.
Art. 739. (Geen enkele vastgeplaatste ketel mag in werking worden gebracht vooraleer
de met het toezicht belaste ambtenaar bij proces-verbaal heeft vastgesteld dat
hij ten volle beantwoordt aan de reglementaire voorschriften en aan de vergunningsvoorwaarden
voor de plaatsing, behalve die welke betrekking hebben op de openbare gezondheid
en rust.) <KB 07-05-1968, art. 2>
Deze ambtenaar mag eisen dat er, vóór het in werking brengen,
overgegaan wordt tot een volledig onderzoek van de ketel, zoals vermeld in artikel
816.
De in alinea 1 bedoelde vaststelling moet gedaan worden binnen de vijftien dagen
nadat de eigenaar van de ketel daarvan kennis gegeven heeft aan het hoofd van
de dienst belast met het toezicht op de stoomtoestellen.
Het proces-verbaal, waarvan sprake, zal tot akte van vergunning dienen voor
het in werking brengen van de ketel.
Tweede afdeling _ Veiligheidsmaatregelen.
Art. 740. <KB 29-08-1962, art. 4> Elke stoomketel moet voorzien zijn van
ten minste twee veiligheidskleppen welke de stoom of het warm water laten ontsnappen
zodra de hoogste geoorloofde druk bereikt wordt. Bij ketels evenwel waarvan
de inhoud niet groter is dan 100 liter is één klep voldoende.
Wat betreft de stoomketels zullen de kleppen zo aangebracht worden dat zij rechtstreeks
en bestendig in verbinding staan met de stoomruimte.
(Onder rechtstreekse en bestendige verbinding dient begrepen te worden die welke
verwezenlijkt wordt door een buis of een pijp, die geen enkel sluitingstoestel
tussen de stoomketels en de kleppen bevat en waarvan de doorsnede ten minste
gelijk is aan de doorsnede van de veiligheidsklep indien de stoomketel uitgerust
is met één enkele veiligheidsklep en ten minste gelijk aan de
som van de doorsneden van n-1 veiligheidskleppen indien de stoomketel uitgerust
is met n - veiligheidskleppen.) <KB 07-05-1968, art. 3>
Wat betreft de warmwaterketels, zullen zij rechtstreeks en bestendig in verbinding
staan met de ketel zelf of met de evenwichtsruimte, zo er zich geen afsluitingstoestel
bevindt tussen deze ruimte en de ketel(s). In dit laatste geval, zal er rekening
gehouden worden met het verschil in druk te wijten aan de waterkolom.
Elke klep moet belast worden door veren of door een enkel gewicht dat, hetzij
rechtstreeks, hetzij aan het uiteinde van een hefboom inwerkt. De belasting
zal berekend worden naar de inwendige diameter, vermeerderd met twee millimeter.
De veiligheidskleppen met veren moeten aan de volgende speciale voorwaarden
beantwoorden:
a) zij moeten zodanig aangebracht worden dat hun regeling onder druk geen wijziging
kan ondergaan;
b) zij moeten derwijze bevestigd worden dat zij bij het breken van een veer
niet kunnen worden weggeslingerd;
c) zij moeten van een toestel voorzien zijn, dat toelaat vast te stellen, onder
druk en niet onder druk, of ze niet vastgeklemd zijn.
Art. 741. <KB 29-08-1962, art. 5> Is een ketel van n kleppen voorzien,
dat moeten n _ 1 kleppen kunnen verhinderen dat de druk met meer dan een tiende
de hoogste geoorloofde druk overschrijdt, welke ook de hevigheid van het vuur
weze.
De diameter van de kleppen mag niet kleiner zijn dan 18 mm en niet groter dan
100 mm.
Art. 742. (Wanneer ketels met ongelijke zegeldruk met elkaar verbonden werken,
moet de leiding welke hen verbindt voorzien zijn van twee veiligheidskleppen,
die elk afzonderlijk voldoende zijn om steeds te verhinderen dat de druk in
de ketel met laagste zegeldruk deze met meer dan een tiende te boven gaat.)
<KB 29-08-1962, art. 6>
Wat aangaat de doorsnede dier kleppen, alsmede de berekening der aan te brengen
belasting, zal men de voorschriften in acht nemen vermeld in de artikelen 740
en 741.
Art. 743. Elke stoomoverhitter door een regelaar van de ketel gescheiden, moet
voorzien zijn van een veiligheidsklep voldoende om de druk te houden op het
bij de vorige artikelen bepaalde, tenzij de genomen schikkingen het stijgen
der spanning boven de hoogst toegestane druk onmogelijk maken.
De diameter dezer klep mag niet kleiner zijn dan twintig millimeter.
Elke voorwarmer, waarvan de verbinding met de ketel door een afsluittoestel
kan afgesneden worden moet voorzien zijn van een of meer doeltreffende kleppen;
de diameter der klepopening mag niet kleiner zijn dan veertig millimeter.
De belasting van de kleppen der overhitters en der voorwarmers moet berekend
en aangebracht worden zoals vermeld in artikel 740.
Art. 744. De kleppen moeten zodanig ingericht zijn dat de ontsnapping van stoom
of warm water geen ongeval kan veroorzaken.
Art. 745. <KB 29-08-1962, art. 7> Elke ketel moet voorzien zijn van een
manometer in 't zicht van de stoker geplaatst en derwijze gegradueerd dat hij
de drukking in kilogram per vierkante centimeter aanwijst.
Het nummer der schaal, dat door de wijzer op de manometer niet mag overschreden
worden, moet duidelijk gemerkt zijn; de loop van de wijzer mag niet worden beperkt
door een aan de aanvang van de schaal geplaatste stut.
De aansluitpijp van de manometer op het toestel zal rechtstreeks op de stoomkamer
van de stoomketels en op het lichaam zelf van de warmwaterketels bevestigd zijn.
Elke ketel moet bovendien voorzien zijn van een kraan met flens van drie centimeter
diameter en zes millimeter dikte, zodanig dat een controle-manometer er desnoods
kan op aangebracht worden.
Art. 746. De laagste grens van het waterpeil in elke ketel wordt vastgesteld
op een decimeter boven het hoogste punt der rookgangen, vlam- of verbrandingsgaspijpen
of kamers.
(tweede lid opgeheven) <KB 29-08-1962, art. 8>
Deze voorschriften zijn niet van toepassing op:
1° de stoomoverhitters;
2° de elementen met kleine doorsnede zoals pijpen en schouwen van rechtstaande
ketels.
De stoomoverhitters moeten voorzien zijn van toestellen die het mogelijk maken
de rookgassen af te sluiten, wanneer de stoom er niet in omloopt, tenzij ze
zouden met water gevuld zijn.
Dit voorschrift is niet toepasselijk op de stoomoverhitters samengesteld uit
pijpen van getrokken staal waarvan de inwendige diameter de 44 mm niet overtreft.
Art. 747. Elke ketel moet voorzien zijn van twee waterpeiltoestellen, onafhankelijk
van elkander, in 't zicht geplaatst van de arbeider met de voeding van de ketel
belast, en gemakkelijk genaakbaar.
(Indien het laagste peil van de peiltoestellen ongeveer overeenstemt met de
laagste grens vastgesteld bij de bepalingen van artikel 746, zal deze grens
aangeduid worden in de nabijheid van elk peiltoestel.) <KB 29-08-1962, art.
9, 1°>
Een dier toestellen moet een glazen pijp of elk ander gelijkwaardig (toestel
zijn,) zodanig gesteld dat het waterpeil er tot dezelfde hoogte stijgt als in
de ketel en rechtstreeks kan waargenomen worden; het waterpeilglas moet gemakkelijk
kunnen gereinigd en vervangen worden. <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Voorzorgen moeten getroffen worden om tegen de gevaren van pijpbreuk te beschutten,
zonder dat zulks het zicht van het peil kan belemmeren.
De tweede waterpeilaanwijzer mag een toestel zijn, gelijk aan het eerste, ofwel
een ander met verzekerde werking, ter uitsluiting inzonderheid van proefkranen
en vlotters met pakkingbussen.
Evenwel mogen proefkranen gebruikt worden bij zeer kleine ketels waar het plaatsen
van twee waterpeilglazen als onmogelijk erkend wordt.
Kunnen als onafhankelijk van elkander worden aanzien, de waterpeiltoestellen
op dezelfde pijpen aangebracht, voor zover deze een inwendige doorsnede hebben
van ten minste zestig millimeter en zodanig geplaatst zijn dat zij gemakkelijk
kunnen gereinigd worden.
(De voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op de warmwaterketels
die geen stoomkamer bezitten.) <KB 29-08-1962, art. 9, 2°>
Art. 748. Elke ketel moet bovendien voorzien zijn van een alarmtoestel bestemd
om kenbaar te maken wanneer het waterpeil beneden de grens komt vastgesteld
in artikel 746.
Art. 749. <KB 29-08-1962, art. 10> Bij stoomketels met inwendige vuurhaarden,
ketels geplaatst op boten uitgezonderd, moet een smeltprop uit een lood- of
cadmiumlegering aangebracht zijn op het hoogste punt van elke vlamkast, ten
einde de stoom te laten ontsnappen indien de platen der vlamkast droog gestookt
worden. De diameter der smeltbare vulling mag niet kleiner zijn dan twaalf millimeter.
Bij stoomketels uitsluitend gestookt met vloeibare of gasvormige brandstof mag
die smeltprop vervangen worden door een automatisch toestel, dat de brander
stillegt en de aanvoer van brandstof afsluit zodra het waterpeil beneden de
grens komt, vastgesteld in artikel 746.
De goede werking van dit toestel dient onderzocht te worden ter gelegenheid
van het onderzoek bedoeld in het tweede lid van artikel 816.
Art. 750. Bij afwijking van artikelen 747, 748 en 749, is bij zelfsluitende
ketels, waarvan de inhoud niet groter is dan een kubieke meter en met bloot
vuur worden gestookt zonder dat er gedurende de verrichting water of stoom afgenomen
wordt, (...) één waterpeilglas of zelfs één proefkraan,
op de minimumhoogte van het waterpeil aangebracht, voldoende. <KB 10-06-1952,
art. 14 en bijl.>
Art. 751. Bij uitzondering van die in het vorig artikel vermeld, moeten de ketels
voorzien zijn van een watervoedingstoestel met verzekerde werking.
De voedingspijp moet nabij elke ketel voorzien zijn van een afsluitklep, zodanig
ingericht dat ze onder de drukking van de stoom automatisch sluit; hetzelfde
geldt voor elke voorwarmer.
Art. 752. De verbindingspijpen tussen de voorwarmers en de ketels aangebracht
moeten een inwendige doorsnede hebben van minstens tien centimeter; zij mogen
slechts dan een afsluitkraan hebben wanneer de voorwarmers van veiligheidskleppen
zijn voorzien. Steeds moeten die pijpen zodanig ingericht zijn, dat ze gemakkelijk
kunnen gereinigd worden.
Nochtans mogen de verbindingspijpen, aangebracht tussen de voorwarmers en de
ketels, minder dan tien centimeter inwendige doorsnede hebben, onder voorwaarde
dat de watervoorwarmer voorzien is van een veiligheidsklep, dat een afsluitingskraan
is aangebracht tussen de voorwarmer en de ketel en dat de ketel voorzien is
van een voedingstoestel onafhankelijk van de watervoorwarmer.
Art. 753. <KB 29-08-1962, art. 11> Bij ketelbatterijen moet elke eenheid
afzonderlijk kunnen gevoed worden.
Wordt met betrekking tot bovenstaande voorschriften als een eenheid beschouwd
elk stelsel van verschillende ketels die met elkander zodanige verbinding hebben
dat waterpeil en stoomdrukking overal dezelfde zijn.
Bij stoomketelbatterijen mag de voedingspijp niet méér dan 10
cm onder het minimum waterpeil vastgesteld in artikel 746 dalen
Art. 754. Elke ketel moet voorzien zijn van een afsluitklep of kraan zoveel
mogelijk geplaatst bij de oorsprong van de stoomafvoerpijp, op de ketel zelf.
Art. 755. De vuurdeuren, de pijp- en rookkasten moeten voorzien zijn van sterke
sluitingen, zodanig aangebracht dat, in geval van beschadiging, een terugslag
der vlammen of water- of stoomprojecties op de werklieden verhinderd worden.
Bovendien moeten in de ketels met waterpijpen en in de overhitters de vuurdeuren
en de asbaksluitingen derwijze worden aangebracht dat een eventuele stoomontsnapping
automatisch onmogelijk worde gemaakt, en maatregelen dienen getroffen opdat
een dergelijke ontsnapping immer gemakkelijk en zonder schadelijke gevolgen
naar buiten zou kunnen worden afgeleid.
Art. 756. Elke stookplaats moet zulke afmetingen hebben dat het stoken en het
gewoon onderhoud er zonder enig gevaar kunnen in geschieden.
Zij moet bovendien zodanig ingericht zijn dat de stoker gemakkelijke en zekere
vluchtmogelijkheid bezit.
De platformen van het ketelmetselwerk moeten goed verlicht, gemakkelijk toegankelijk
en met schutlatten met stootplinten omringd zijn.
De toegang tot deze platformen is verboden voor ieder die geen deel uitmaakt
van de stookdienst.
HOOFDSTUK II _ Vervoerbare stoomketels.
Art. 757. Worden beschouwd als vervoerbare stoomketels:
1° de locomotiefketels; dit zijn diegene welke verplaatst kunnen worden
door de werking van het mechanisme dat ze zelf in beweging brengen;
2° de locomobielketels, waaronder de gemakkelijk vervoerbare ketels, die
slechts tijdelijk op een zelfde plaats gebruikt worden en waarvoor geen metselwerk
verricht wordt. Laatstgenoemde zijn evenwel aan dezelfde voorschriften onderworpen
als de vaste ketels wanneer ze langer dan zes maand op dezelfde plaats gebruikt
worden;
3° (de stoomketels geplaatst op de boten. Voor de toepassing van titel IV
dient door boten verstaan: de binnenvaartuigen, de sleepboten, de drijvende
dokken, de drijvende kranen, baggermaterieel en elk ander drijvend toestel dat
niet bestemd is om op zee te varen.) <KB 29-08-1962, art. 12>
Art. 758. Geen vervoerbare stoomketel, waarvan de inhoud groter is dan 25 liter
en de hoogste toegestane stoomdrukking een halve kilogram per centimeter kwadraat
overschrijdt, mag in werking worden gebracht tenzij met een vergunning verleend
door de Gouverneur der provincie waar de ketel eerst moet worden gebruikt.
Art. 759. De aanvraag om vergunning behelst de uitvoerige beschrijving van de
ketel met toevoeging, in tweevoud, van de plannen en doorsneden van dat toestel,
alles in de vorm zoals vermeld in artikel 725 voor de vaste ketels.
Art. 760. De akte van vergunning voor het in werking brengen, zal uitgereikt
worden op vertoon van het door de ambtenaar, belast met het toezicht op de stoomtoestellen,
opgemaakt proces-verbaal, waarbij bevestigd wordt dat de ketel in alle opzichten
aan de voorschriften (van deze titel) voldoet. <KB 10-06-1952, art. 14 en
bijl.>
De voorschriften der alinea's 2 en 3 van artikel 739 zijn van toepassing bij
het onderzoek van de aanvraag om vergunning.
Art. 761. Deze vergunning is geldig in geheel het Rijk.
Evenwel wanneer een vervoerbare stoomketel in handen van een derde overgaat,
dan moet deze zulks binnen de vijftien dagen na de aankoop kenbaar maken aan
de Gouverneur der provincie, waarin zich de ketel bevindt of waarin de nieuwe
eigenaar woont.
Akte van die bekendmaking zal door de gouverneur aan de aankoper gegeven worden
op verslag van het diensthoofd belast met het toezicht op de stoomtoestellen.
Art. 762. Op elke vervoerbare stoomketel moeten twee platen bevestigd zijn:
op de eerste moet zeer duidelijk vermeld worden de provincie waar de vergunning
eerst werd verleend en het volgnummer dier vergunning; op de tweede moeten eveneens
zeer duidelijk uitgedrukt zijn de naam en de woonplaats van de eigenaar, alsook
een volgnummer, zo de eigenaar verschillende vervoerbare ketels bezit.
Art. 763. De vervoerbare stoomketels moeten voorzien zijn van de veiligheidstoestellen
voorgeschreven in de tweede afdeling van hoofdstuk I van deze titel, behoudens
de wijzigingen vermeld in de artikelen 764 en 765.
Art. 764. <KB 29-08-1962, art. 13> De spanning van de veren van de veiligheidskleppen
dient beperkt te worden bij middel van een stopring of een gelijkwaardig toestel.
Art. 765. Voor vervoerbare stoomketels is het gebruik van een alarmtoestel voor
het waterpeil niet verplichtend.
Art. 766. De ketels bedoeld in het 1° van artikel 757 moeten voorzien zijn
van een voedingstoestel onafhankelijk van het functioneren der machines welke
zij voeden.
HOOFDSTUK III _ Materiaal _ Berekening der wanddikte _ Beproeving.
Art. 767. Voor het vervaardigen van stoomketels mag alleen materiaal gebezigd
worden van gegarandeerde veiligheid. De keus van het materiaal en de vaststelling
der wanddikte worden aan de beoordeling overgelaten van de eigenaar van de ketel
en van de vervaardiger onder hun eigen verantwoordelijkheid en voor zover de
volgende voorschriften worden in acht genomen.
Art. 768. Het is verboden gegoten ijzer te gebruiken voor al de verhitte gedeelten
der ketels; daarin zijn niet begrepen de voorwarmers en stoomoverhitters, gemaakt
van buizen, die niet rechtstreeks met de vlammen in aanraking komen, geen groter
inwendige diameter hebben dan tweehonderd millimeter en van de ketels afgezonderd
zijn door middel van afsluitkleppen of stoomregelaars.
Voor de niet verhitte keteldelen, mag gegoten ijzer enkel gebruikt worden voor
de toppen en aansluitkasten der kookbuizen en voorwarmerspijpen, en voor de
dombodems wanneer de diameter der opening niet groter is dan zevenhonderdvijftig
millimeter en voor zover de zegeldruk niet hoger is dan zes kilogram.
Het is verboden gietstaal, gegoten brons en messing te gebruiken in de verhitte
gedeelten der ketels; uitgezonderd zijn de aansluitkasten der pijpketels, waarvan
de inwendige diameter der pijpen niet groter is dan honderd twintig millimeter.
Platen in zacht staal, gebruikt bij het vervaardigen van ketels, mogen niet
afkomstig zijn van gietstaven uit de convertor.
Art. 769. <KB 29-08-1962, art. 14> De ijzer-, staal- of koperplaten, bij
het vervaardigen van een ketel gebruikt, moeten voorzien zijn van een onuitwisbaar
merk, waardoor men zich van hun herkomst kan vergewissen.
Wanneer deze merken ontbreken ingevolge het snijden of uitduwen der platen,
mogen deze merken vervangen worden door de stempel van het voor de controle
van de stoomtoestellen erkend organisme of door het merk van de constructeur
die de oorsprong der platen waarborgen.
De merken van herkomst of hogervermelde merken dienen zodanig aangebracht dat
ze zichtbaar blijven na de constructie van de ketel.
De hoedanigheid der platen, bij het vervaardigen van een ketel gebruikt, wordt
gewaarborgd door juist verklaarde processen-verbaal, afgeleverd door de constructeur
van het toestel of door het erkend organisme.
De bepaling van de hoedanigheid van de platen moet ten minste de volgende punten
omvatten:
1° de breukspanningsgrens uitgedrukt in kilogram per vierkante millimeter
doorsnee;
2° het rekvermogen der platen in procent uitgedrukt, met vermelding van
de verhouding tussen de doorsnede en de lengte tussen merktekens van de gebruikte
proefstaaf.
Ontbreken die merken en kan de kwaliteit der platen niet meer bepaald worden,
dan zal de breukspanningsgrens van het metaal beschouwd worden als bedragende
ten hoogste 30 kilogram per vierkante millimeter.
HOOFDSTUK IV _ Regels voor het vervaardigen.
Art. 770. (De voor de berekening der verschillende delen der stoomketels, voor
wat de veiligheid betreft, te gebruiken formules en coëfficiënten
worden als volgt vastgesteld, maar kunnen door de bevoegde minister gewijzigd
of aangevuld worden.) <K.B. 10-6-1952, art. 13>
A. Cilindrische mantels
e=(a*p*D/200*b*t)+1 <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
e = dikte in millimeter;
p = hoogste toegestane stoomdruk;
D = grootste inwendige diameter in millimeter;
t = de breuklast op trek van het metaal millimeter kwadraat doorsnede;
a = veiligheidscoëfficiënt, welke dient genomen gelijk aan 4,5; evenwel
voor dubbele stripverbindingen waarvan ieder strip alle klinknagelrijen bedekt,
voor de gelaste naden en de zonder las vervaardigde ringplaten mag de coëfficiënt
gelijk genomen worden aan 4, behoudens voor de ketels der spoorweg- en tramlocomotieven,
gezegeld op meer dan 12 kilogram per centimeter kwadraat waarvoor de coëfficiënt
mag gelijk genomen worden aan 3,75;
b = coëfficiënt van relative weerstand van de naad ten opzichte der
volle plaat; deze coëfficiënt zal voor de buitenrij der klinknagels
berekend worden volgens de formule l-d/l waarin d de diameter der nagelgaten
en l hun afstand van middelpunt tot middelpunt is.
Men zal er zich van verzekeren dat plaat en klinknagels in de andere rijen een
voldoende weerstand bezitten.
De totale dikte der strippen moet ten minste 5/4 van die der plaat zelf bedragen.
(Voor de met smidslas gelaste naden moet de coëfficiënt b gelijk genomen
worden aan hoogstens 0,7.) <KB 29-08-1962, art. 15, 1°>
De weerstand tegen afschuiving der klinknagels mag niet geringer zijn dan deze
die tot grondslag gediend heeft voor de berekening van de plaatweerstand in
de klinknaad, de bijgevoegde millimeter niet inbegrepen.
Men zal aannemen dat de coëfficiënt van de weerstand tegen afschuiving
van het klinknagelmetaal gelijk is aan 4/5 van de coëfficiënt van
breukweerstand op trek van hetzelfde metaal. Voor de berekening van de diameter
der klinknagels, vóór hun indrijving, zal men een veiligheidscoëfficiënt
aannemen gelijk aan 4,5.
De toepassing der formule: e=(a*p*D/400*b*t)+1 <Om technische redenen werd
deze formule aangepast>
moet voor de dwarse naden der cilindrische mantels een weerstand geven, ten
minste gelijk aan deze, die tot grondslag gediend heeft voor de berekening van
de weerstand der plaat in de langsrichting; de diameter der klinknagels zal
berekend worden als boven.
N.B. _ De aan te nemen veiligheidscoëfficiënten voor de berekening
der dwarsverbindingen van een zelfde ketel moeten verschillen volgens de aangenomen
stelsels.
Wanneer het cilindrische, niet in al hun delen verwarmde lichamen geldt, dan
wordt de bijgevoegde millimeter afgeschaft, behoudens voor de ketels van stoomboten.
De randen der mangaten en andere in de cilindrische delen van de stoomketels
aangebrachte openingen, moeten op doeltreffende wijze verstrekt worden telkens
dat de uitkomst L.pb. gelijk is aan of groter dan 1,200 in de langsrichting
en 2,400 in de dwarsrichting;
L = totale lengte der opening in millimeter;
p = zegeldruk;
b = relative weerstandscoëfficiënt van de langsnaad.
De versterking moet eveneens geschieden telkens als de lengte der opening groter
is dan 250 millimeter in de langsrichting en dan 500 millimeter in de dwarsrichting.
Elke versterking moet een volle sectie hebben, ten minste gelijk aan die van
het metaalgedeelte dat ontbreekt en moet zodanig aan het cilindrisch lichaam
gevestigd zijn dat de versterkingsplaten in ieder sectie ten minste de weerstand
hebben van het in die sectie weggenomen metaal.
Worden niet als versterkingen beschouwd de uit gegoten metaal vervaardigde op
de cilindrische lichamen geklonken voetstukken; de uitstekende delen der voetstukken
of de andere uit gewalst metaal vervaardigde stukken komen in de berekening
slechts in aanmerking voor een maximum hoogte van 50 millimeter.
B. Afgeknotte kegelvormige mantels
Voor de afgeknotte kegelvormige mantels moet men, met het oog op de berekening
van de dikte der platen van elke plaatring, de grootste inwendige diameter nemen
onder toepassing van de voor de cylindrische mantels voorgeschreven regelen.
Nochtans, wanneer de totale opening van de kegel 30° overschrijdt, zal de
alzo vastgestelde dikte door de cosinus van de halve totale opening worden gedeeld.
C. Gewelfde bodems met uitgeklopte niet veranderde uiteinden
e=(a*p*r/200*t)+1 <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
a, p en t behouden dezelfde betekenis als hierboven, r is de kromtestraal van
de gewelfde bodem en a dient gelijk genomen aan 5.
De dikte van een gewelfde bodem mag evenwel niet kleiner zijn dan deze nodig
om de verbinding van dien bodem met een cilindrisch lichaam een voldoende weerstand
te geven berekend, zoals aangegeven onder littera A.
Dezelfde aanmerkingen als onder littera A dienen gemaakt, wat betreft de bijgevoegde
millimeter.
D. Cilindrische inwendige vuurhaarden en pijpen
1° Gladde vuurhaarden en pijpen:
e=p*D/f((+1(1+k/p*L/L+D)**1/2))+3 <Om technische redenen werd deze formule
aangepast>
(e =) dikte in millimeter; <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
p = zegeldruk;
D = uitwendige diameter in millimeter;
f = 2,400 voor het ijzer en 2,880 voor het staal;
k = 100 of 70, naar gelang de vuurhaard horizontaal of verticaal is, wanneer
er met overlap geklonken wordt, en 80 of 50 in dezelfde gevallen wanneer het
dubbele stripverbindingen betreft, of gelaste naden.
L = afstand tussen de doeltreffende ankertoestellen; bestaan er dwarskookbuizen,
dan wordt die afmeting berekend tussen de assen der evenwijdige kookbuizen.
Deze formule is niet toepasselijk op de elementen van een pijpenbundel.
2° Gegolfde of geribde vuurgangen:
e=(2p*D/f)+3 <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
De letters hebben dezelfde betekenis als onder 1°.
De aanvullende millimeter van de formule voor cilindrische inwendige vuurhaarden
en pijpen mogen nooit worden weggelaten, zelfs ingeval de plaat niet rechtstreeks
wordt verhit; hetzelfde geldt voor gegolfde of geribde vuurhaarden.
E. Afgeknotte kegelvormige vuurhaarden en pijpen
Men zal dezelfde formules toepassen als voor de cilindrische vuurhaarden en
pijpen, maar voor D de grootste uitwendige diameter van elke plaatring aannemen.
F. Verankerde vlakke wanden
e=1,5+0,1((a**2+b**2)p*c/t))**1/2 <Om technische redenen werd deze formule
omgezet aangepast>
e = dikte in millimeter;
p = zegeldruk;
t = breuklast in kilogram per millimeter kwadraat;
a = de afstand der trekankers of der trekstangen in millimeters;
b = de afstand der trekankerrijen of der trekstangen in millimeter.
<De tekening waarvan sprake in volgende alinea werd om technische redenen
weggelaten. U vindt ze in het Belgische Staatsblad van 4 oktober 1947>
Ingeval de trekstangen of de trekankers onregelmatig geplaatst zijn gelijk in
nevenstaande tekening zal men (a**2 + b**2) vervangen door 1/4 (p1 + p2)**2;
c is een constante, wier waarde afhangt van de plaatsing der trekankers of der
trekstangen;
c = 0,735 wanneer de trekstangen of de trekankers in de plaat geschroefd en
geklonken zijn;
c = 0,568 wanneer ze in de plaat geschroefd en langs buiten met een moer vastgemaakt
zijn of wanneer aan het ene eind een moer aangebracht is en het andere eind
getapt is in een plaat met een dikte ten minste gelijk aan de 2/3 van hun diameter
en geklonken;
c = 0,542 wanneer de trekstangen of de trekankers bevestigd zijn met moeren
op elk vlak van de plaat en er tussen de buitenmoer en de plaat een sluitplaatje
ligt, dat de 2/3 van de dikte der plaat heeft, met een diameter gelijk aan 4/10
van de afstand der trekankerrijen;
c = 0,481 wanneer de trekstangen of de trekankers vastgemaakt zijn met moeren
op elk vlak van de plaat en er zich tussen de buitenmoer en de plaat een aan
de plaat geklonken sluitplaatje bevindt, dat ten minste de 3/4 van haar dikte
heeft, met een diameter gelijk aan 0,6 van de afstand der trekankerrijen;
c = 0,437 wanneer de buitensluitplaatjes vervangen zijn door plaatstroken uit
een stuk met een breedte van ten minste 0,6 van de afstand der trekankerrijen
en een dikte van ten minste de 3/4 van die der plaat; die stroken moeten sterk
aan de plaat geklonken zijn.
Deze formule op de verankerde effenwanden is niet toepasselijk op de pijpenplaten.
G. Niet verankerde vlakke wanden
e=0,06*l(p/t)**1/2 <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
l = de grootste afstand in millimeter tussen twee doeltreffende versterkingen;
p en t hebben dezelfde betekenis als boven
Deze formule is toepasselijk op de bodems of bodemgedeelten met uitgeklopte
of door middel van hoekijzers met de cilindrische lichamen verbonden boorden.
H. Gegoten metalen stukken
De aan te nemen veiligheidscoëfficiënt mag niet kleiner zijn dan 6.
I. Trekankers
De aan te nemen veiligheidscoëfficiënt mag niet kleiner zijn dan 7.
J. (Bouten _ schroefstangen
De veiligheidscoëfficiënt mag niet lager zijn dan 10. Hij mag evenwel
lager zijn dan 10, zonder lager te zijn dan 4,5, op voorwaarde dat:
1° de bouten en schroefstangen vervaardigd zijn in staal dat niet vatbaar
is voor veroudering en geen gelaste verbinding omvatten;
2° bij de berekening van de diameter van de bouten en schroefstangen, er
rekening gehouden wordt met de aard van de pakking en met de spanning te wijten
aan het aanvankelijk aanspannen;
3° de spanning in het metaal, voor de zegeldruk, kleiner is dan of gelijk
is aan de kleinste van de twee volgende waarden:
R20/4,5 en Et/2,25 <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
R20 is, voor de gebruikte staalsoort, de gewaarborgde minimumwaarde van de breukspanningsgrens
bij de temperatuur van 20° C;
Et is, voor de gebruikte staalsoort, de gewaarborgde minimumwaarde van de conventionele
elasticiteitsspanningsgrens bij 0,2 pct. verlenging bij de maximumtemperatuur
in dienst door het metaal bereikt.) <KB 07-05-1968, art. 4>
De uitkomsten welke bovenstaande formules en coëfficiënten opleveren
moeten tot de hogere millimeter afgerond worden.
De dikten van de ketelgedeelten, hierboven niet voorzien, worden onder zijn
verantwoordelijkheid vastgesteld door de vervaardiger; die gedeelten mogen geen
blijvende vervorming ondergaan gedurende de voorgeschreven beproeving.
(Geen enkel onderdeel van een stoomketel mag een kleinere dikte hebben dan 5
millimeter, met uitzondering der pijpen waarvan de inwendige diameter de 200
millimeter niet overschrijdt en der onderdelen vervaardigd in roestvrij staal.
Voor de onderdelen vervaardigd in roestvrij staal is de plaatdikte ten minste
gelijk aan deze die voortvloeit uit de toepassing van hogervermelde formules
vermeerderd met één millimeter.
Verbindingen van onderdelen van stoomketels mogen met smeltlas verwezenlijkt
worden voor zover deze verbindingen ernstige waarborgen van goede uitvoering
bieden.) <KB 29-08-1962, art. 15, 2°>
HOOFDSTUK V _ Beproevingen.
Art. 771. Stoomketels mogen niet in werking worden gebracht vooraleer een beproevingsdruk
te hebben onderstaan gelijk aan anderhalf maal de grootste drukking, waaronder
de ketels moeten werken, met dien verstande dat de beproevingsoverdruk niet
kleiner zijn dan één kilogram en niet groter dan vijf kilogram
per centimeter kwadraat.
Nochtans, wanneer de zegeldruk 15 kg/cm2 overschrijdt, moet de beproevingsdruk
vastgesteld worden op 1,33 maal de zegeldruk, het verkregen produkt afgerond
zijnde tot op de hogere eenheid.
Voor de voorwarmers en stoomoverhitters uit gegoten metalen vervaardigd moet
de beproevingsdruk driemaal de zegeldruk bedragen, zonder dat de beproevingsdruk
meer dan 15 kg/cm2 bedrage; wanneer de zegeldruk dezer toestellen hoger is dan
15 kg/cm2, dient de beproevingsdruk het dubbel van de zegeldruk te bedragen.
Elke alzo vastgestelde beproevingsdruk mag, op verzoek van de vervaardiger,
worden overschreden, op voorwaarde dat laatstgenoemde verklaart dat de voorgestelde
beproevingsdruk op geen overdreven wijze de weerstandskracht van de verschillende
delen van het toestel zou aantasten.
Art. 772. <KB 29-08-1962, art. 16> De beproeving zal hernieuwd worden:
1° voor alle ketels zonder onderscheid:
a) na elke belangrijke herstelling en inzonderheid bij het geheel of gedeeltelijk
vervangen van een der platen welke rechtstreeks met het vuur in aanraking komen;
b) na twee jaar buiten werking te zijn geweest;
c) wanneer het diensthoofd, belast met het toezicht op de stoomtoestellen, zulks
nodig zal achten, wegens de twijfel die bij hem mocht ontstaan zijn omtrent
de degelijkheid van een ketel die een min of meer lange tijd in werking is geweest;
d) telkens als de eigenaar of de gebruiker van de ketel zulks zal vragen;
e) wanneer de zegeldruk moet verhoogd of verlaagd worden;
2° voor de vaste ketels, telkens als zij verplaatst worden; dit voorschrift
is niet van toepassing op stoomtoestellen die in een constructiewerkplaats beproefd
werden en daarna naar een plaats werden overgebracht waar zij in werking dienen
gebracht, in zover zij tijdens de overbrenging ervan geen averij hebben opgelopen;
3° voor de ketels van spoorweglocomotieven, de ketels geplaatst op boten
en de ketels van wegmachines en wegwalsen, ten minste eenmaal om de drie jaar;
dit voorschrift is niet van toepassing op de stoomoverhitters.
Art. 773. De herbeproeving moet voorafgegaan zijn van een grondig onderzoek,
ten doel hebbende de staat van bewaring der verschillende delen van de ketel
vast te stellen.
Artikel 818 en lid 3, 4 en 5 van artikel 829 zijn van toepassing op dat onderzoek.
Art. 774. De beproeving geschiedt met koud water en duurt zolang voort als nodig
is om al de delen van de ketel behoorlijk te onderzoeken. De druk moet aangeduid
worden door middel van een proefmanometer.
De eigenaar van de ketel of, in voorkomend geval, de gebruiker moet de door
de administratie aangestelde agenten de middelen bezorgen om de beproeving te
doen en zal er de kosten en gevolgen van dragen.
Art. 775. Voor elke nieuwe in werking te brengen ketel moet de beproeving gedaan
worden vooraleer hij met om het even wat bekleed wordt, zodat al de delen er
van gemakkelijk zichtbaar en toegankelijk zijn.
(Elk stoomtoestel moet, vóór de eerste waterproef, door (een overeenkomstig
de bepalingen van titel V, hoofdstuk I, door Onze bevoegde Minister voor de
controle van de stoomtoestellen erkend organisme) worden onderzocht. (Dit organisme)
gaat na of het toestel overeenkomstig de aanduidingen van de plannen en van
de doorsneden waarvan sprake in artikel 725, derde lid, is vervaardigd.) <KB
03-09-1958, art. 1> <KB 20-06-1962, art. 28>
Bij de herbeproeving uitgevoerd krachtens artikel 772 moeten de ketels geheel
of ten dele van hun bekleding ontdaan worden, al naar gelang de met de beproeving
belaste ambtenaar het zal nodig achten.
Bij vervoerbare ketels, evenwel, moet na elk tijdverloop van drie jaar de bekleding
worden afgedaan, zodat een volledig onderzoek mogelijk wordt.
(Het vorige lid is niet van toepassing op de ketels geplaatst op boten.) <KB
29-08-1962, art. 17>
Om de beproeving te ondergaan, moeten de verschillende delen van de ketel geheel
ineengezet zijn, wat echter niet zal vereist worden als die delen slechts moeten
verbonden worden door gemakkelijk uiteenneembare pijpen, buiten de vuurhaarden
en de vlampijpen geplaatst.
Art. 775bis. <KB 20-06-1962, art. 29> De controle van de stoomtoestellen,
die dient gedaan door erkende organismen, mag eveneens uitgevoerd worden door
personen van Belgisch publiek recht en door personen van vreemd recht die door
Onze bevoegde Minister te dien einde zijn erkend.
Art. 776. Elke aanvraag om beproeving moet gezonden worden naar het diensthoofd
belast met het toezicht op de stoomtoestellen. Zij behelst een opgaaf van: de
afmetingen van de ketel, de aard, de hoedanigheid en de dikte der gebruikte
materialen, alsmede de hoogste stoomdruk, waaronder de ketel moet werken.
Voor elke nieuwe inwerking te brengen ketel moet bij die aanvraag gevoegd worden,
een plan dat de nodige aanduidingen geeft om te kunnen nagaan of dat toestel
aan de voorschriften betreffende de veiligheid voldoet.
Art. 777. Elke ketel, die niet voldoet aan de voorschriften van de artikelen
767, 768 en 769 en, die constructiefouten zou vertonen, of waarvan de beproeving
belangrijke gebreken heeft doen ontdekken, mag niet gezegeld worden.
(Maakt de eigenaar of de gebruiker van de ketel daartegen bezwaren, dan beslist
de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg.) <KB 02-09-1958, art. 1>
Art. 778. Voor elke nieuwe ketel merkt de ambtenaar, die de beproeving heeft
gedaan, met de stempel op een plaat vastgehecht op een zichtbare plaats de zegeldruk,
aanduidend in kilogrammen per centimeter kwadraat de hoogste druk waaronder
de ketel mag werken alsook het jaar waarin de beproeving heeft plaats gehad.
Op die merkplaat zullen bovendien duurzaam uitgedrukt zijn: de naam van de vervaardiger
en het constructienummer.
Elke herbeproeving, noodzakelijk ten gevolge van wijzigingen aan de zegeldruk,
wordt vastgesteld door het plaatsen van een nieuwe merkplaat nabij de vorige,
die moet behouden blijven.
Voormelde ambtenaar zal bovendien de schroefkopjes merken, waarmede die platen
zijn bevestigd.
Art. 779. Een enkel afschrift van het proces-verbaal van beproeving zal door
het diensthoofd, belast met het toezicht op de stoomtoestellen, afgeleverd worden
aan de eigenaar van de ketel of aan de gebruiker.II. _ Voorschriften betreffende
de laagdrukstoomketels.
Art. 780. Worden als laagdrukstoomketels beschouwd, die welke er toe bestemd
zijn te werken onder een druk welke de halve-kilogram per centimeter kwadraat
niet overschrijdt, en die afzonderlijk of samen minstens 100 liter water inhouden,
op het laagste peil gemeten.
Voor deze stoomketels dienen de volgende voorschriften in acht genomen:
1° zij moeten sterk en zorgvuldig gebouwd zijn;
2° er zal op een zichtbare plaats een plaat aangebracht zijn waarop de hoogste
bereikbare druk in kilogram per centimeter kwadraat, het jaartal der fabricage,
de naam en woonplaats van de vervaardiger vermeld zijn;
3° zij moeten van de volgende veiligheidstoestellen voorzien zijn:
a) een glazen buis voor de aanwijzing van het waterpeil, met een index die het
laagste waterpeil aangeeft;
b) een manometer gegradueerd in tienden van een kilogram, voorzien van een kraantje
met een flens van 30 mm diameter en 6 mm dikte, het plaatsen van een proefmanometer
toelatend;
c) een evenwichtsbuis of een veiligheidsklep.
De evenwichtsbuis zal zodanig vervaardigd zijn dat de hoogte van de waterdruk
met de hoogst toelaatbare keteldruk overeenstemt en in geen geval vijf meter
water overtreft.
Zij zal een doorsnee hebben van minstens honderdvijftig millimeter kwadraat
per meter kwadraat verwarmingsoppervlakte van de stoomketel, zonder dat haar
inwendige diameter kleiner mag zijn dan vijfendertig millimeter.
Zij mag niet voorzien zijn van een afsluittoestel en ze moet zodanig geplaatst
worden dat zij onmogelijk het leeglopen van de ketel kan veroorzaken of (door
water- of stoomontsnapping) aan personen ongevallen berokkend. <KB 10-06-1952,
art. 14 en bijl.>
Deze evenwichtsbuis mag door één of meer veiligheidskleppen vervangen
worden waarvan de totale doorsnee ten minste zal gelijk zijn aan die opgelegd
voor de evenwichtsbuis, zonder dat de diameter van een klep groter dan 100 millimeter
of kleiner dan 35 millimeter mag zijn.
Deze kleppen dienen derwijze geplaatst dat het ontsnappen van stoom geen ongevallen
kan veroorzaken; zij zullen op de hoogst toegelaten keteldruk geregeld worden
en zodanig geconstrueerd zijn dat de stoomdruk in geen geval de hoogst toegelaten
druk met een tiende kan overschrijden.
Elke klep zal van één tegengewicht voorzien zijn ofwel rechtstreeks
werkend, ofwel aan het uiteinde van een hefboom. Het gewicht zal berekend worden
rekening houdend met de inwendige klepdiameter, vermeerderd met 2 millimeter.
Gedurende de eerste onder drukzetting van de ketel, zal de doeltreffendheid
van elke klep nagegaan worden (door een erkend organisme. Dit organisme) zal
aan de eigenaar een attest afleveren de uitslagen dezer beproeving vermeldend.
<KB 20-06-1962, art. 30>
Art. 781. De dikten der elementen van laagdrukketels worden door de constructeur
onder zijn verantwoordelijkheid bepaald; de ketelwanden in gegoten metaal mogen
evenwel nergens minder dan 6 millimeter dik zijn. Voor de ketels in staalplaat
zullen de platen ten minste 5 millimeter dik zijn.
De constructeur dient te bevestigen dat het toestel derwijze gebouwd is dat
het weerstand kan bieden aan een drukking dubbel van deze voorzien in het volgend
artikel.
Art. 782. Geen ketel mag in werking gebracht worden zonder dat de ketel of de
bestanddelen er van aan een waterdrukproef werden onderworpen. De proefdruk
zal minstens 3 kg/cm2 voor de ketels in gegoten metaal, en minstens 2 kg/cm2
voor de ketels in ongegoten materiaal bedragen.
De beproeving zal geschieden met koud water en zal duren tot na het onderzoek
van alle keteldelen. De druk zal door een proefmanometer aangeduid worden.
De beproeving zal hernieuwd worden:
a) na elke belangrijke herstelling en inzonderheid bij het geheel of gedeeltelijk
vervangen van een der platen, welke rechtstreeks met het vuur in aanraking komen;
b) na twee jaar buiten werking te zijn geweest;
c) wanneer het diensthoofd, belast met het toezicht op de stoomtoestellen zulks
nodig zal achten, wegens de twijfel, die bij hem mocht ontstaan zijn omtrent
de degelijkheid van een ketel, die een min of meer lange tijd in werking is
geweest.
Art. 783. Er zullen geen ketels of groepen van ketels, bedoeld bij artikel 780,
mogen geplaatst worden alvorens de eigenaar er van aangifte heeft gedaan bij
de gouverneur der provincie van de plaats der inrichting.
Deze aangifte zal doen kennen:
1° de naam en woonplaats van de eigenaar;
2° de gemeente, de plaats en de aard der inrichting waar de ketel zal gebruikt
worden;
3° een beknopte beschrijving van de ketel, de aard en de minimum dikte der
wanden, alsmede de wijze waarop deze aaneengehecht werden;
4° de verwarmingsoppervlakte;
5° de totale omvang en de waterinhoud gemeten bij minimum waterpeil;
6° het gebruik waartoe de stoom bestemd is;
7° de naam en woonplaats van de vervaardiger.
Het attest van de waterdrukproef voorzien bij artikel 782 zal bij deze aangifte
gevoegd worden.
De gouverneur zal de aangifte aan het diensthoofd voor het toezicht op de stoomtoestellen
overmaken en zal van deze aangifte kennis geven nadat dit diensthoofd hem een
proces-verbaal zal toegezonden hebben waarbij vastgesteld werd dat de inrichting
aan de voorschriften van deze titel beantwoordt.
De akte welke door de gouverneur zal verstrekt worden geldt als machtiging om
in gebruik te stellen; bij deze akte zal bovenvermeld proces-verbaal gevoegd
worden.
Art. 784. Voor de ketels welke niet van een evenwichtsbuis voorzien zijn, zal
er ten minste eens per jaar, terwijl de ketel onder stoomdruk staat, overgegaan
worden tot het onderzoek van de ketel en het nazien van de veiligheidstoestellen.
(Na elk bezoek, tekent (het erkend organisme) waarvan sprake in artikel 816,
de uitslagen van zijn vaststellingen aan in een register welke ieder gebruiker
van een laagdrukketel, al of niet van een evenwichtsbuis voorzien, moet bezitten.)
<KB 03-09-1958, art. 2> <KB 20-06-1962, art. 31>
Bij elke vordering van de ambtenaren met het toezicht over de stoomtoestellen
belast, zal de gebruiker dit register, alsmede de aangifteakte en het bijgevoegd
proces-verbaal voorleggen.
(vierde lid opgeheven) <KB 29-08-1962, art. 18>
Art. 785. De vervaardiger, de eigenaar en de gebruiker van laagdrukketels zullen,
ieder wat hem betreft, aansprakelijk zijn voor de naleving van voorafgaande
bepalingen en voor de goede staat van onderhoud van de veiligheidstoestellen.III.
_ Voorschriften betreffende de uit koperen platen vervaardigde ontsmettingsautoclaven
en soortgelijke toestellen.
Art. 786. De ontsmettingsautoclaven en soortgelijke toestellen uit koperen platen
vervaardigd, en wier inhoud minstens 300 liter bedraagt, worden, wat de reglementering
der stoomtoestellen betreft, met de stoomvaten gelijkgesteld, wanneer zij verwarmd
worden met stoom die van een van de autoclave onafhankelijke ketel voortkomt,
of wanneer zij van een zulkdanig verwarmingsstelsel voorzien zijn, dat de temperatuur
der platen van hun wanden in geen geval, zelfs bij gebrek aan water in de autoclave,
de temperatuur kan te boven gaan van de verzadigde damp op de door de stempel
van de autoclave aangeduide drukking.
Art. 787. Zo het verwarmingsstelsel van deze toestellen aan deze voorwaarde
niet voldoet, worden zij met de stoomketels gelijkgesteld, wanneer hun inhoud
minstens 300 liter bedraagt.
Voor degene die een inhoud, groter dan 25 liter en kleiner dan 300 liter bezitten,
en waarin de stoomdrukking 5 kilogram (per vierkante) centimeter niet te boven
gaat, gelden de voorschriften van artikelen 792 tot 797 van dit reglement, artikelen
die door de volgende voorschriften aangevuld en gewijzigd zijn: <KB 10-06-1952,
art. 14 en bijl.>
Art. 788. Deze toestellen zullen voorzien zijn van:
1° een veiligheidsklep die aan het bepaalde in artikelen 740 en 741 van
dit reglement voldoet, behalve dat de kleinste toegelaten diameter van de klep
12 millimeter mag bedragen;
2° een glazen buis, die steeds het peil van het water in het toestel zal
aanduiden;
3° een plaat, die vast op het buiten omhulsel van het toestel gehecht is
en duidelijk zichtbaar voor (de bediender) van het toestel het opschrift draagt:
"Streng verboden het toestel droog te stoken. Défense formelle de
chauffer l'appareil à sec". <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Art. 789. Wat de constructie en de beproeving betreft, dienen zij aan de volgende
schikkingen te voldoen:
a) de trekbreukbelasting der koperplaten moet, op de gewone temperatuur, minstens
20 kg/mm2 bedragen, en het rekvermogen gemeten op een afstand tussen merktekens:
l = 11,3*s**0,5 (s zijnde de dwarsdoorsnede van het proefstaafje), minstens
35 %;
b) de verbindingen der platen mogen verwezenlijkt worden door klinknaden, door
soldering met messing of door smeltlassen met de oxy-acetyleenbrander en koper
als toevoermetaal. Smeltlassing mag slechts dan gebruikt worden, wanneer de
platen volkomen van oxydule vrij zijn. Deze hoedanigheid zal gecontroleerd worden,
aan de hand van een proef, met een stuk plaat van minstens 5 dm2. Uit dit stuk
zullen, na doorsnijding in twee gedeelten, en smeltlassing met behulp van de
lasbrander, proefstaafjes vervaardigd worden, die aan de onder littera f hierna
bepaalde proeven zullen moeten voldoen. De constructeur zal het bewijs moeten
overleggen, dat deze proeven genomen werden;
c) het bij de soldering gebruikte messing dient een gehalte van minstens 60
% koper te hebben en zeer zuiver te zijn. Bij autogene smeltlassing, dient het
als toevoermetaal gebruikt koper zeer zuiver en volkomen van oxydule vrij te
zijn. De gebruikte acetyleen en zuurstof zullen zeer zuiver zijn.
Het debiet van de lasbrander en de doorsnede van het toevoermetaal zullen afhangen
van de dikte der te lassen platen en van de toegepaste lasmethode; ze dienen
op voorhand door de constructeur bepaald en tijdens de bewerking in acht genomen;
d) elke gesoldeerde of gelaste verbinding zal op haar beide zijden en op gans
haar lengte moeten kunnen onderzocht worden zodat de goede uitvoering er van
kan worden nagezien.
Principieel zullen de gesoldeerde of gelaste verbindingen slechts aan trek-
of drukkrachten mogen weerstaan; ze zullen slechts op bijkomende wijze op buiging
belast worden;
e) bij de gesoldeerde verbindingen dienen de overlapbreedte, de afmetingen der
zwaluwstaarten, de uitgestrektheid en de dikte van het soldeersel door proeven
bepaald.
Bij de verbindingen, plaat tegen plaat, met autogene smeltlassen zullen de platen
vooraf in V vorm afgeschuimd worden, zo hun dikte meer dan 5 millimeter bedraagt.
De afgeschuimde oppervlakten zullen onderling een hoek van minstens 60°
vormen.
Bij de uitvoering van de las dient het gesmolten metaal niet alleen de ledige
ruimte te vullen, maar moet ook een regelmatige en gematigde overdikte veroorzaken
en een continu bandje of een reeks dicht genoeg bij elkander gelegen lasdruppeltjes
doen verschijnen aan de keerzijde.
De las zal ononderbroken op de hele lengte van de naad uitgevoerd worden en
daarna, in warme toestand, krachtig overklopt worden. Men zal nochtans een verdunning
van de wanddikte in de naad vermijden.
Wanneer een las ondicht is, mag noch (het kloppen) noch het overlassen gebruikt
worden om hem dicht te krijgen, maar hij moet op de hele lengte van het gebrekkig
gedeelte opengebeiteld en volledig herbegonnen worden; <KB 10-06-1952, art.
14 en bijl.>
f) solderen en lassen zullen in voor soortgelijk werk bijzonder uitgeruste ateliers
geschieden.
De uitvoering der solderingen en lassen geschiedt onder de verantwoordelijkheid
van de vervaardiger. Zij zal toevertrouwd worden aan een ervaren en gewoonlijk
voor dit werk gebezigd personeel, dat een bekwaamheidsproef op bevredigende
wijze afgelegd heeft.
Wat de soldering betreft zal een proef de uitvoering behelzen van twee solderingen
van platen met de minima en maxima dikten der platen die bij de bouw der ontworpen
toestellen zullen aangewend worden. Bij deze solderingen zullen de platen, het
koper en messing soldeersel van dezelfde hoedanigheid zijn en zal hetzelfde
soldeerprocédé gebruikt worden als bij het bouwen dier toestellen.
(Uit ieder dezer platen zal men dwars door de soldering een proefstaafje snijden
dat, bij trekproef een trekvastheid van minstens 18 kilogram per millimeter
kwadraat dient te vertonen.) <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
De bekwaamheidsproef van de lasser zal de uitvoering behelzen van twee lassen
van platen met de minima en maxima dikten der platen die bij de bouw der ontworpen
toestellen zullen aangewend worden; de lasser zal hetzelfde basismateriaal gebruiken,
hetzelfde lasmateriaal, dezelfde outillage en voor het hameren, dezelfde doenwijze,
als bij het bouwen der ontworpen toestellen.
Uit ieder dezer platen zal men dwars door de lasnaad twee proefstaafjes snijden,
op dewelke het lasmetaal (zorgvuldig met de) oppervlakte der platen zal effen
gevijld worden. <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Een dezer proefstaafjes met een breedte gelijk aan viermaal de dikte, zal op
trek belast worden, en zal een trekvastheid van minstens 18 kilogram per vierkante
millimeter moeten vertonen.
Het andere proefstaafje met een breedte van minstens vier maal de dikte e, en
met licht afgeronde kanten, zal in kouden toestand langzaam en op steeds voortgaande
wijze geplooid worden tussen een cilindrische doorn met een diameter gelijk
aan e en twee door een afstand van circa 3,5 e verwijderde rollen, totdat de
twee benen nagenoeg evenwijdig zijn, zonder dat barst noch spleet in het bolrond
gedeelte tussen de afgeronde kanten zich vertone; bij deze proef zal de doorn
nauwkeurig tegen de hoeklijn van de V, of tegen het midden van de las aangebracht
worden, aan de zijde tegenover diegene waar het metaal toegevoerd werd. Deze
proef mag vervangen worden door een vrije plooiproef, waarin het proefstuk in
een bankschroef opgenomen, door hameren volledig overgebogen wordt.
De vervaardiger zal de resultaten van deze proeven op een fiche opschrijven.
Voor ieder soldeerder of lasser zal de beginletter van zijn naam, zijn bijzonder
teken of zijn nummer op zijn fiche aangeduid worden en op ieder door hem gesoldeerd
of gelast werkstuk gestempeld.
De bekwaamheidsproef van deze personen zal halfjaarlijks hernieuwd worden;
g) (De bouw geschiedt onder het toezicht van (een erkend organisme.) Zo hij
het nodig acht, mag (de agent-onderzoeker van het organisme) de bij littera
f voorgeschreven proeven in zijn aanwezigheid laten hernieuwen of andere proeven
doen verrichten, om de hoedanigheid van de lasmaterialen en eventueel van de
te lassen plaat na te gaan.) <KB 03-09-1958, art. 3> <KB 20-06-1962,
art. 32, al. 2>
Hij zal zich vergewissen van het naleven van alle regelen der kunst, en van
de goede uitvoering der solderingen en lassen.
Hij zal nazien of het toestel gebouwd is in overeenstemming met het door het
hoofd van de dienst der stoomtoestellen voor gezien getekend plan, zoals verder
bij littera h bepaald.
Omtrent deze proeven en zijn bevindingen zal hij een verslag opmaken. Dit verslag
zal aan het hoofd van de dienst der stoomtoestellen overgemaakt worden, met
een copie der fiches die betrekking hebben op de personen die bij de bouw van
het toestel solderingen of lasnaden verricht hebben.
Deze bescheiden zullen gevoegd zijn bij het dossier der beproeving, om in het
archief van het hoofd van de dienst der stoomtoestellen bewaard te worden;
h) elk ontwerp van toestel waarin gesoldeerde of gelaste verbindingen voorkomen
zal aan het hoofd van de dienst der stoomtoestellen overgemaakt worden, ten
minste acht dagen vóór dat men de bouw zal beginnen, met al de
bij artikel 776 van dit reglement geëiste inlichtingen.
Het bij artikel 776 voorziene plan van het toestel dient in dubbel exemplaar
voorgelegd, en op heldere grond getekend. De afmetingen van dit plan zullen
deze van een der volgende standaardformaten zijn:
210 mm X 297 mm of 297 mm X 420 mm.
Dit plan zal de nauwkeurige plaats der solderingen of lasnaden, hun vorm en
de wijze waarop ze uitgevoerd worden, aanduiden.
Bij het indienen van dit ontwerp zal (het erkend organisme) aangeduid worden,
die met de bij littera g voorgeschreven controle zal belast zijn. <KB 20-06-1962,
art. 33, al. 2>
Het hoofd van de dienst der stoomtoestellen zal binnen de acht dagen, een der
exemplaren van het plan, van zijn visa bekleed, terugzenden. (...) <KB 20-06-1962,
art. 33, al. 3>
Dit diensthoofd zal beoordelen of de werkplaats aan het bepaalde in de eerste
alinea van littera f voldoet. Met dit oogmerk mag het diensthoofd of zijn afgevaardigde
de uitvoering der gesoldeerde of gelaste naden bijwonen. Hij mag vergen dat
dergelijke naden in zijn aanwezigheid uitgevoerd worden, om de bekwaamheid der
lassers te beoordelen, en zelfs deze der met de controle belaste agenten.
De bij artikel 795 van dit reglement voorgeschreven waterdrukproef zal geschieden
op 1 1/4 maal de stempeldruk met dien verstande dat de overdruk ten minste een
halve kilogram per centimeter kwadraat zal bedragen.
Tijdens deze beproeving die zal plaats hebben in de aanwezigheid van de door
het hoofd van de dienst der stoomtoestellen aangewezen ambtenaar, zal (men)
de platen hameren aan weerszijden der gesoldeerde of gelaste naden, met een
hamer van gepast gewicht. <KB 20-06-1962, art. 33, al. 2>
(lid 9 opgeheven) <KB 03-09-1958, art. 4>
i)
1° de dikte van de cilindrische wanden der geklonken, gesoldeerde of gelaste
toestellen wordt bepaald volgens de formule:
e=(a*p*D/200*b*t)+0,5mm <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
e = plaatdikte in millimeters;
p = stempeldrukking in kg/cm2;
D = grootste inwendige diameter in millimeters;
a = veiligheidscoëfficiënt met 4,5 gelijk te stellen;
b = sterktepercentage van de naad t.o.v. de volle plaat.
Dit percentage is gelijk aan l - d/l <Om technische redenen werd deze formule
aangepast> voor de geklonken naad, met of zonder soldering, d en l zijnde
respectievelijk de diameter der klinknagelgaten en de steek der klinknagelgaten
in de buitenste rij, met dien verstande dat de weerstand der klinknagels tegen
afschuiving niet geringer mag zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft
voor de berekening van de plaatweerstand in de klinknaad, de bijgevoegde halve
millimeter zijnde niet inbegrepen.
Men zal aannemen dat de weerstand tegen afschuiving van het metaal der koperen
klinknagels gelijk is aan 4/5 van de trekvastheid van dit metaal.
Voor de berekening van de diameter der klinknagels, vóór het plaatsen,
zal een veiligheidscoëfficiënt van 4,5 aangenomen worden.
(De coëfficiënt b is gelijk aan: 0,70 bij de gesoldeerde lapnaden
of bij de naden gelaste plaat tegen plaat en 0,50 bij de met zwaluwstaart zonder
overlapping gesoldeerde naad.) <KB 03-09-1958, art. 5>
Voor de trekvastheid t van het koper wordt 20 kilogram per millimeter kwadraat
aangenomen.
2° De dikte van een gewelfde koperbodem wordt bepaald volgens de formule:
e=(a*p*r/200*t)+0,5mm <Om technische redenen werd deze formule aangepast>
a en t respectievelijk aan 5 en 20 worden gelijkgesteld; r, kromtestraal van
de doorgediepte bodem mag niet groter zijn dan de diameter van de cilindrische
romp waarmede deze bodem samengevoegd wordt.
Bij de bouw van ontsmettingsautoclaven en dergelijke toestellen mag geen plaat
van min dan 2 millimeter dikte gebruikt worden.
Art. 790. Het hoofd van de dienst der stoomtoestellen mag, in afwijking van
het bepaalde in artikelen 786 tot 789, tot de ambtelijke beproeving toestellen
toelaten, die vervaardigd werden vóór 23 april 1939, of zonder
het voorafgaande visa van de bij littera h van artikel 789 voorziene plan.
Bij het bepalen der minimum plaatdikte van de romp dezer toestellen zal hij
voor het sterktepercentage b, de volgende waarden aannemen: l - d/l <Om technische
redenen werd deze formule aangepast> in de bij artikel 789 bepaalde voorwaarden,
voor geklonken naden, met of zonder soldering;
0,50 voor de gesoldeerde lapnaden;
0,40 voor de zwaluwstaartvormige zonder overlapping gesoldeerde naden en voor
de naden gelast plaat tegen plaat.
Verbindingen van andere aard mogen slechts toegelaten worden krachtens een afwijking,
die verleend wordt in de vorm voorzien bij artikel 3 van het (Regentsbesluit
houdende goedkeuring van onderhavige titel.) <KB 10-06-1952, art. 14 en bijl.>
Bij de toestellen die vóór 23 april 1939 in dienst waren, mag
het behoud van door veren belaste veiligheidskleppen geduld worden.IV. _ Voorschriften
betreffende de stoomvaten.
Art. 791. <KB 29-08-1962, art. 19.> De volgende bepalingen zijn toepasselijk
op:
de vergaar- en droogtoestellen, evenals op de andere stoomvaten met een inhoud
van ten minste driehonderd liter, die stoom onder een druk hoger dan een halve
kilogram per vierkante centimeter bevatten of ontvangen.
Worden met de stoomvaten gelijkgesteld de recipiënten met een inhoud van
ten minste driehonderd liter die warm water op een temperatuur hoger dan 111°
C bevatten of ontvangen.
Zijn aan deze voorschriften niet onderworpen:
1° de machinecilinders, de turbineomhulsels en de buisleidingen;
2° de droogcilinders der papiermachines, de appreteercilinders en de doorwerkende
cilinderpersen gebruikt in de textielindustrie en andere daarmee gelijk te stellen
toestellen.
Art. 792. Vooraleer in werking te worden gebracht, moeten de stoomvaten aangegeven
worden bij de gouverneur der provincie, waarin ze worden opgesteld, indien het
vaste toestellen geldt, waarin hun bergplaats gelegen is of waarin de eigenaar
ervan zijn woonplaats heeft, indien het beweegbare toestellen geldt.
Art. 793. De verklaring behelst een uitvoerige beschrijving van het stoomvat
met zijn onderdelen; daarbij moet, in tweevoud, een voldoende getal plannen
en doorsneden gevoegd worden om het stelsel en de kenmerkende afmetingen van
het toestel vast te stellen.
Art. 794. De artikelen 739, 760 en 761 betreffende de stoomketels, zijn van
toepassing op de stoomvaten.
Art. 795. De stoomvaten welke dienen aangegeven, moeten wat betreft de constructie
en de aan de in werking stelling voorafgaande beproeving voldoen aan de voorschriften
en formaliteiten, die voor de stoomketels werden aangeduid.
Stoomvaten evenwel, waarvan de inhoud niet groter is dan één kubieke
meter, vallen niet onder de toepassing der voorschriften betreffende de plaatmerken.
Art. 796. <KB 29-08-1962, art. 20> Elk stoomvat, waarvan de zegeldruk
lager is dan die van de generator waardoor het gevoed wordt, moet van de volgende
veiligheidstoestellen voorzien zijn:
1° een manometer met aanpastoestel overeenkomstig de voorschriften van artikel
745;
2° een veiligheidsklep indien de inhoud niet groter is dan één
kubiek meter en twee kleppen indien de inhoud groter is dan één
kubiek meter; ieder dezer kleppen moet voldoende zijn om steeds te verhinderen
dat de druk in het vat, b.v. door onvoldoende werking van een drukverminderaar
of stoomontspanner, met meer dan één tiende de zegeldruk overschrijdt.
Inzake de minimum-diameter der klepopening, alsmede de berekening en de aanbrenging
der klepbelasting, moeten de voorschriften van de artikelen 740 en 741 worden
in acht genomen.
De kleppen mogen, ofwel op het stoomvat zelf aangebracht zijn, ofwel op de stoom-
of warmwateraanvoerpijp tussen de toelaatkraan en het stoomvat.
Art. 797. <KB 29-08-1962, art. 21> Vervoerbare stoomvaten moeten voorzien
zijn van de door artikel 762 voorgeschreven merkplaten.V. _ Voorschriften betreffende
de stoommachines.
HOOFDSTUK I _ Vaste stoommachines.
Art. 798. Geen enkel stoommachine bestemd om als vast geplaatste machine in
werking te worden gebracht mag worden geplaatst zonder een daartoe door de administratie
uitgereikte akte van vergunning aangevraagd en verkregen zoals voor de vaste
stoomketels werd voorgeschreven.
Art. 799. De naar de gouverneur der provincie te zenden aanvraag dient een opgaaf
te behelzen van:
1° De naam en de woonplaats van de aanvrager;
2° De naam en de woonplaats van de machinevervaardiger;
3° De gemeente en de plaats waar de machine moet worden gebruikt;
4° Het doel waartoe de machine zal worden gebruikt;
5° Het stelsel (getal en stand der cilinders; wijze van stoomverdeling);
6° De normale werkingsdruk en de aanduiding van de ketel(s) die de machine
voeden;
7° De tegendruk (of graden luchtledige), indien de tegendruk verschilt van
de atmosfeerdruk;
8° De admissiegraad;
9° Voor de zuigermachines, de diameters en slaglengten der cilinders en
het gemiddeld getal zuigerslagen per minuut;
10° Het vermogen in kilowatts (of in paardekracht) bij volle belasting;
11° Voor de turbines, de diameter en het gemiddeld getal toeren per minuut,
alsmede het vermogen in kilowatts (of in paardekracht.)
Bij de aanvraag dient in tweevoud gevoegd een uit het kadaster getrokken plan
van de gemeente aangevende de plaats waar de machine opgesteld wordt alsmede
de gebouwen en openbare wegen op minder dan vijftig meter afstand van die plaats
gelegen en de namen der eigenaars van bovenvermelde gebouwen. De nauwkeurigheid
van dat plan zal moeten bevestigd worden door de bestuurder van het kadaster.
Art. 800. De aanvragen om vergunning dienen onderzocht volgens de door de stoomketels
voorziene wijze en omtrent bedoelde aanvragen dient een beslissing getroffen
overeenkomstig de artikelen 726 tot 732, 734 en 735 van dit reglement.
Art. 801. Bij elke belangrijke wijziging aangebracht, 't zij aan het vermogen,
't zij aan de plaatsing van een machine, dient vooraf om toelating verzocht
bij de overheid die vroeger heeft beslist. De bevoegde overheid zal er over
oordelen of er aanleiding toe bestaat voor de ingediende aanvraag een onderzoek
van commodo en incommodo in te stellen.
Art. 802. Wanneer stoommachines voorzien zijn bij aanvragen om vergunning voor
de bij de eerste klas ingedeelde gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen,
dan dienen in bedoelde aanvragen, wat betreft de stoommachines, opgegeven de
in artikel 799 opgesomde inlichtingen. Omtrent het geheel wordt dan een beslissing
genomen overeenkomstig de in zake ingedeelde inrichtingen voorgeschreven regelen.
Art. 803. Geen enkel vastgeplaatste stoommachine mag in werking worden gebracht
vooraleer de met het toezicht belaste ambtenaar er het praktisch hoogste vermogen
van heeft onderzocht, en vooraleer hij heeft bevonden dat zij ten volle beantwoordt
aan de vergunningsvoorwaarden der plaatsing.
Het onderzoek (bij het eerste lid bedoeld,) dient gedaan binnen de vijftien
dagen nadat de eigenaar der machine daarvan kennis heeft gegeven aan de hoofdingenieur-bestuurder,
hoofd van de dienst belast met het toezicht op de stoomtoestellen. <KB 10-06-1952,
art. 14 en bijl.>
Een proces-verbaal dient afgeleverd, waaruit blijkt dat werd overgegaan tot
het nazicht en de bestatiging als bij lid één bedoeld. Dat proces-verbaal
zal de vergunningsakte zijn voor het in werking brengen der machine en een afschrift
er van dient door de zorgen van het gemeentebestuur overgemaakt aan de eigenaar
der machine.
HOOFDSTUK II _ Vervoerbare machines.
Art. 804. Vervoerbaar wordt geacht elke stoommachine, die door eigen werking
verplaatst kan worden, of die, op een vervoerbare ketel of op een gemakkelijk
vervoerbaar onderstel aangebracht, slechts tijdelijk op een zelfde plaats in
werking wordt gebracht en voor het in werking brengen geen metselwerk vereist.
Art. 805. Geen vervoerbare stoommachine mag in werking worden gebracht tenzij
mits vergunning, verleend door de gouverneur der provincie, waar de machine
eerst moet worden gebruikt.
Art. 806. De aanvraag om vergunning dient naar de bevoegde gouverneur te worden
gezonden. Daarin dienen de inlichtingen voorzien opgegeven bij artikel 799 voor
de vastgeplaatste machines; evenwel dienen de namen der gemeente en der plaats,
waar de machine moet worden geplaatst, vervangen door de namen der gemeente
en der plaats, waar de voornaamste bergplaats is voor de vervoerbare machine.
Art. 807. De vergunning voor het in werking brengen zal op dezelfde wijze als
voor de vervoerbare stoomketels worden uitgereikt op zicht van het, door de
ambtenaar, belast met het toezicht op de stoomtoestellen, opgemaakt proces-verbaal,
waarin opgeheven wordt (het berekend hoogste) praktisch vermogen der machine.
<KB 10-06-1952, art. 14>
Tabellen voor het berekenen van het vermogen in kilowatts der cilinderstoommachines.
Art. 808. <onderverdeeld in fiktieve artikelen : 1M808 - 3M808> Het vermogen
van de cilinderstoommachines wordt berekend als volgt:
N*e=(1,635*n*P*V(1+log.hyp.P/P'-P1/P')*K(1)
Waarin betekenen:
r, inlaatgraad = P/P' = W/V waarin
W = volume door de zuiger in zijn loop voortgebracht.
De formule (1) wordt:
N*e=n*W(1,635*P(1+log.hyp.r)/r - 1,635P1)*K
Weze: 1,635*((1+log.hyp.r)/r)=X en 1,635P1 = Y. <Om technische redenen werden
deze formules aangepast>
Het vermogen wordt: Ne = nW*(PX-Y)*K (2).
De tabellen hieronder geven de waarden van X voor verschillende inlaatgraden
en van Y voor verschillende waarden der tegendrukking.
In 't kort, geeft de volgende formule het praktisch vermogen:
Ne = nW (PX-Y) K, waarin:
Ne = praktisch vermogen in kilowatts;
n = getal inlatingen per minuut;
W = volume in kubiek meter door de zuiger voortgebracht;
P = aanvangsspanning van de stoom, gelijk aan de druk door de stempel aangeduid,
in kilogram per centimeter kwadraat vermeerderd met 1,033 kg;
X wordt gegeven door tabel 1;
Y wordt gegeven door tabel 2;
K wordt gegeven door tabel 3.
Art. 1M808.
Tabel 1.- Waarde van X
Inlaatgraden Waarde van X
----- -----
1/2 1,3836
1/3 1,1433
1/4 0,97507
1/5 0,85296
1/6 0,76048
1/7 0,68783
1/8 0,62914
1/9 0,58060
1/10 0,53977
2/3 1,5314
3/4 1,5784
4/5 1,5992
5/6 1,6103
0,025 0,19159
6 0,19758
7 0,20352
8 0,20940
9 0,21521
0,030 0,22097
1 0,22667
2 0,23232
3 0,23793
4 0,24347
5 0,24897
6 0,25443
7 0,25984
8 0,26521
9 0,27053
0,040 0,27582
1 0,28106
2 0,28626
3 0,29122
4 0,29654
5 0,30163
6 0,30668
7 0,31169
8 0,31667
9 0,32162
0,050 0,32653
1 0,33147
2 0,33626
3 0,34108
4 0,34586
5 0,35062
6 0,35535
7 0,36004
8 0,36470
9 0,36934
0,060 0,37396
1 0,37854
2 0,38310
3 0,38763
4 0,39214
5 0,39662
6 0,40108
7 0,40551
8 0,40991
9 0,41429
0,070 0,41865
1 0,42299
2 0,42729
3 0,43158
4 0,43585
5 0,44009
6 0,44432
7 0,44852
8 0,45269
9 0,45686
0,080 0,46100
1 0,46511
2 0,46922
3 0,47330
4 0,47735
5 0,48139
6 0,48541
7 0,48941
8 0,49339
9 0,49735
0,090 0,50130
1 0,50522
2 0,50913
3 0,51302
4 0,51690
5 0,52075
6 0,52459
7 0,52841
8 0,53222
9 0,53601
0,100 0,53977
1 0,54353
2 0,54727
3 0,55099
4 0,55470
5 0,55839
6 0,56207
7 0,56573
8 0,56937
9 0,57300
0,110 0,57662
0,12 0,61198
0,13 0,64597
0,14 0,67870
0,15 0,71026
0,16 0,74075
0,17 0,77016
0,18 0,79864
0,19 0,82626
0,20 0,85296
0,22 0,90401
0,24 0,95237
0,26 0,99736
0,28 1,04022
0,30 1,08066
0,32 1,11896
0,34 1,15520
0,36 1,18952
0,38 1,22199
0,40 1,25282
0,42 1,28194
0,44 1,30956
0,46 1,33562
0,48 1,36033
0,50 1,38361
0,52 1,40568
0,54 1,42640
0,56 1,44598
0,58 1,46435
0,60 1,48158
0,62 1,49774
0,64 1,51284
0,66 1,52693
0,68 1,54003
0,70 1,55214
0,72 1,56332
0,74 1,57364
0,76 1,58304
0,78 1,59158
0,80 1,59927
0,82 1,60618
0,84 1,61230
0,86 1,61757
0,88 1,62213
0,90 1,62597
Art. 2M808.
Tabel 2.- Waarden van Y.
Waarden van phi in Waarden van Y
kilogr per cm2
----- -------
0,10 0,1633
0,15 0,2449
0,20 0,3266
0,25 0,4082
0,30 0,4906
0,35 0,5722
0,40 0,6539
0,45 0,7356
0,50 0,8171
1,033 1,6879
Graden luchtledige Waarden van Y
door de aanwijzer
aangeduid
----- -------
14 1,3776
15 1,3548
16 1,3327
17 1,3106
18 1,2886
19 1,2665
20 1,2437
21 1,2216
22 1,1996
23 1,1775
24 1,1555
25 1,1327
26 1,1106
27 1,0885
28 1,0665
29 1,0444
30 1,0216
31 0,9995
32 0,9775
33 0,9554
34 0,9333
35 0,9105
36 0,8885
37 0,8664
38 0,8443
39 0,8223
40 0,7995
41 0,7774
42 0,7553
43 0,7333
44 0,7112
45 0,6884
46 0,6663
47 0,6443
48 0,6222
49 0,6002
50 0,5774
51 0,5553
52 0,5332
53 0,5112
54 0,4884
55 0,4663
56 0,4442
57 0,4222
58 0,4001
59 0,3773
60 0,3552
61 0,3332
62 0,3111
63 0,2883
64 0,2662
65 0,2442
66 0,2221
67 0,2001
68 0,1780
69 0,1552
70 0,1331
Art. 3M808.
Tabel 3.- Waarden van K.
Theoretisch vermogen in Kilowatts.
Machines met enkele expansie
K zonder met
condensatie condensatie
kW kW
---- ---- ----
0,45 1,0 5,1
0,46 1,4 5,7
0,47 1,8 6,3
0,48 2,3 7,0
0,49 2,8 7,7
0,50 3,3 8,4
0,51 3,8 9,2
0,52 4,3 10,0
0,53 4,9 10,9
0,54 5,5 11,8
0,55 6,2 12,7
0,56 6,9 13,8
0,57 7,6 14,9
0,58 8,4 16,1
0,59 9,2 17,4
0,60 10,1 18,7
0,61 11,1 20
0,62 12,1 22
0,63 13,2 24
0,64 14,4 25
0,65 15,7 27
0,66 17,0 30
0,67 18,6 32
0,68 20,2 35
0,69 22 38
0,70 24 42
0,71 26 46
0,72 29 50
0,73 31 55
0,74 35 61
0,75 38 68
0,76 42 76
0,77 47 86
0,78 52 99
0,79 59 114
0,80 67 135
0,81 77 163
0,82 90 203
0,83 106 267
0,84 128 381
0,85 161 648
0,86 212 1981
0,87 303 oneindig
0,88 516
0,89 1583
oneindig
Machines met dubbele expansie
K zonder met
condensatie condensatie
kW kw
---- -- --
0,45 8,9 19,7
0,46 9,8 21
0,47 10,7 23
0,48 11,8 24
0,49 12,9 26
0,50 14,1 28
0,51 15,4 30
0,52 16,7 32
0,53 17,2 35
0,54 18,8 37
0,55 22 40
0,56 23 44
0,57 25 47
0,58 28 51
0,59 30 56
0,60 33 61
0,61 36 67
0,62 40 73
0,63 44 81
0,64 48 90
0,65 53 101
0,66 59 114
0,67 66 130
0,68 74 150
0,69 84 177
0,70 97 213
0,71 112 266
0,72 133 348
0,73 161 497
0,74 201 844
0,75 265 2577
0,76 379 oneindig
0,77 646
0,78 1971
0,79 oneindig
0,80
0,81
0,82
0,83
Machines met Machines met K
driedubbele vierdubbele
expansie met expansie met
condensatie condensatie
kW kW
---- ---- ----
21 23 0,45
23 24 0,46
24 26 0,47
26 28 0,48
28 30 0,49
30 32 0,50
32 35 0,51
35 37 0,52
37 40 0,53
40 44 0,54
44 47 0,55
47 51 0,56
51 56 0,57
56 61 0,58
61 67 0,59
67 73 0,60
73 81 0,61
81 90 0,62
90 101 0,63
101 114 0,64
114 130 0,65
130 150 0,66
150 177 0,67
177 213 0,68
213 266 0,69
266 348 0,70
348 497 0,71
497 844 0,72
844 2577 0,73
2577 oneindig 0,74
oneindig 0,75
0,76
0,77
0,78
0,78
0,79
0,80
0,81
0,82
0,83
0,84
0,85
0,86
0,87
0,88
0,89
VI. _ Reglementering der stoomtoestellen die tot de Rijksdiensten behoren.
Art. 809. <KB 29-08-1962, art. 22> De stoomtoestellen, die behoren
aan het Rijk of aan de instellingen van openbaar nut welke bij de wet
van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van
openbaar nut in categorie A gerangschikt zijn, worden, wat het in werking
brengen en het toezicht betreft, aan de voorschriften van deze titel onderworpen.
Art. 810. De in de versterkingswerken of in de tot het Ministerie van
Landsverdediging behorende gebouwen geplaatste stoomtoestellen blijven
evenwel aan het toezicht van de door de Minister van Landsverdediging
aangewezen ambtenaren onderworpen.
Art. 811. Vooraleer over te gaan tot plaatsing der stoomtoestellen, welke
bestemd zijn om vast te blijven, zal het hoofd van het ministerieel departement
waarvan de betrokken dienst afhangt, het ontwerp van plaatsing overmaken
aan het college van burgemeester en schepenen der gemeente war deze plaatsing
zal geschieden.
Dit ontwerp zal de inlichtingen geven en vergezeld zijn van de plans,
aangeduid in artikel 725 van dit (reglement.) <KB 10-06-1952, art.
14 en bijl.>
Art. 812. Overeenkomstig de artikels 726 en 727 van hetzelfde reglement
zal het gemeentebestuur de aanmerkingen en bezwaren inzamelen, welke de
bewoners der omliggende gebouwen zouden inbrengen tegen de ontworpen plaatsing.
Art. 813. Deze aanmerkingen en bezwaren zullen door het gemeentebestuur
overgemaakt worden aan het hoofd van het belanghebbend departement, dat
zal beslissen over de eventuele wijzigingen aan te brengen aan de ontworpen
plaatsing.VII. _ Bediening en onderhoud der stoomtoestellen.
Art. 814. Stoomketels en stoomvaten in werking alsmede hun veiligheidstoestellen
moeten steeds in goede staat van werking gehouden worden.
Art. 815. <K.B. 29-8-1962, art. 23.> De bediening der stoomtoestellen
mag slechts toevertrouwd worden aan ervaren agenten die minstens 21 jaar
oud zijn.
Art. 816. (Hij die een stoomketel gebruikt moet onafhankelijk van het
onderzoek dat bij de ketelreiniging geschiedt, hem tenminste eenmaal 's
jaars doen onderzoeken door (een overeenkomstig titel V, hoofdstuk I,
door Onze bevoegde Minister voor de controle van de stoomtoestellen erkend
organisme) om zich ervan te verzekeren dat hij in al zijn delen de nodige
weerstand bezit en dat de veiligheidstoestellen en andere onderdelen aan
de gestelde voorwaarden voldoen; tussen twee opeenvolgende onderzoekingen
mag niet meer dan dertien maand verlopen. (Deze termijn mag verlengd worden
door het hoofd van de dienst voor het toezicht op de stoomtoestellen van
het gebied op advies van het voor de controle van de stoomtoestellen erkend
organisme.)) <KB 03-09-1958, art. 6> <KB 20-06-1962, art. 34>
<KB 29-08-1962, art. 24>
Onafhankelijk van dit onderzoek moeten de veiligheidstoestellen ten minste
eenmaal 's jaars onderzocht worden terwijl de ketel onder druk is. De
beperking op dertien maanden is niet toepasselijk op de tussenruimte tussen
twee achtereenvolgende onderzoeken der veiligheidstoestellen.
Art. 817. Elke stoomketel moet ook onderzocht worden, indien hij meer
dan tien maand buiten werking is geweest, alsook vooraleer terug onder
druk gezet te worden telkens hij het geringste teken van gevaar vertoont.
Art. 818. (Het erkend organisme) die een ketel onderzocht heeft moet,
zo nodig met schets een proces-verbaal opmaken, aangevende de staat van
bewaring van elk der delen, die in verband staan met een veilige werking,
en de wijze, waarop zulks werd vastgesteld, alsmede de toestand, waarin
zich de veiligheidstoestellen bevinden. <KB 20-06-1962, art. 35>
In dat proces-verbaal zal hij verklaren of de ketel, naar zijn oordeel
gedurende de reglementaire termijn onder de zegeldruk nog veilig kan werken,
ofwel of het nodig is de ketel te herstellen of hem opnieuw te doen onderzoeken
voor de afloop van deze termijn.
Wanneer sommige delen van de ketel ontoegankelijk zijn dan moet hetzelfde
proces-verbaal het tijdsverloop aangeven, waarna ze zichtbaar moeten gemaakt
worden, tevens de redenen aanduidende welke toelaten het verloop van deze
termijn met zekerheid af te wachten. Om de drie jaar nochtans, moet de
bekleding der vervoerbare ketels, andere dan (ketels geplaatst op boten)
verwijderd worden, zodanig dat een volledig onderzoek dezer toestellen
mogelijk wordt. <KB 29-08-1962, art. 25>
Art. 819. De stoomvaten moeten zo dikwijls als zulks nodig blijkt, onder
dezelfde voorwaarden onderzocht worden als de stoomketels, ten einde een
veilige werking te verzekeren. Het tijdsverloop tussen die onderzoeken,
dat geen drie jaar mag overschrijden, wordt onder hun verantwoordelijkheid
overgelaten aan het oordeel van de gebruikers dier stoomvaten. Het jaarlijks
onderzoek der veiligheidstoestellen blijft evenwel verplichtend.
Art. 820. Hij die een stoomketel of stoomvat gebruikt, moet de processen-verbaal
van onderzoek immer ter beschikking houden van de met het toezicht belaste
ambtenaren.
Art. 821. Hij moet eveneens een bijzonder register houden, waarin voor
elke stoomketel, reinigingen en herstellingen met hun data zullen opgetekend
en beschreven zijn. Dat register moet genummerd en genaamtekend zijn door
een vertegenwoordiger der plaatselijke politie; op verzoek, zal het voorgelegd
worden aan de ambtenaren belast met het toezicht op de stoomtoestellen.VIII.
_ Staatstoezicht, ongevallen, straffen, enz.
Art. 822. Hij die een stoomketel of een stoomtoestel gebruikt is er toe
verplicht een register te houden waarin de met het toezicht belaste ambtenaren
hun opmerkingen neerschrijven, betreffende de inrichting, de staat van
onderhoud der toestellen en hun onderdelen.
Hij moet verder de akten, vergunningsbesluiten en processen-verbaal, alsook
de erbij gevoegde plannen bewaren, welke uitgereikt werden overeenkomstig
de artikelen 728, 730, 739, 760, 761 en 794.
Dit register en die documenten maken een geheel uit aangeduid onder de
naam: gebruiksvergunning.
Die vergunning moet, op hun verzoek in handen gegeven worden van de met
het toezicht belaste ambtenaren.
Art. 823. Hij die voornemens is een vergunde lokomobielketel te gebruiken
moet dienaangaande een verklaring doen bij de burgemeester der gemeente,
waar dat toestel moet in werking worden gebracht, daarbij aangevende de
waarschijnlijke duur van zijn verblijf in die gemeente.
De burgemeester moet die verklaring onmiddellijk overmaken aan het diensthoofd,
belast met het toezicht op de stoomtoestellen in dat gebied.
Art. 824. Op vordering van de bevoegde technische ambtenaar doet de burgemeester
een stoomtoestel, waarvan het verder gebruik, volgens de ambtenaar, nakend
gevaar mocht opleveren, onmiddellijk buiten werking stellen en legt de
zegels op dit toestel.
(De gebruiker van het toestel kan bij de Minister van Arbeid en Sociale
Voorzorg beroep instellen. Het beroep heeft geen schorsende kracht.) <KB
02-09-1958, art. 2>
Art. 825. In geval van inbreuk op de bepalingen van de (artikelen 724
of 758,) in geval van in werking brengen van een toestel waarvan krachtens
artikel 736 de vergunning vervallen is, in geval van in werking houden
van een toestel waarvoor de bij artikel 724 voorziene formaliteiten niet
werden vervuld of nog in geval van het in werking brengen van een toestel
vóór de aflevering van het bij artikel 739 voorzien proces-verbaal,
mag de burgemeester, na verslag van de bevoegde technische ambtenaar,
aan de Bestendige Deputatie, en mits conform advies der deputatie, dewelke
onverwijld uitspraak moet doen, de werking van het toestel voorlopig doen
stop zetten en op het toestel de zegels doen leggen. <KB 29-08-1962,
art. 26>
Evenzo zal er worden te werk gegaan wanneer degene, die het toestel gebruikt
hetzij de voorwaarden voorzien bij artikel 732 aan wier naleving de vergunning
werd ondergeschikt gemaakt, hetzij de voorwaarden bij toepassing van artikel
734 niet onderhoudt.
Wanneer het gaat om een toestel, afhangende van een rijksdienst worden
de hierboven aan de Bestendige Deputatie toegekende bevoegdheden waargenomen
door het hoofd van het ministerieel departement waarvan het toestel afhangt.
Indien de burgemeester inactief blijft, zullen de hierbovenvoorgeschreven
maatregelen door de provinciegouverneur, overeenkomstig artikel 88 van
de gemeentewet, worden getroffen.
Art. 826. Elk belangrijk ongeval overkomen aan een stoomketel, moet door
de gebruiker onmiddellijk ter kennis gebracht worden van het diensthoofd
belast met het toezicht op de stoomtoestellen en van de burgemeester der
gemeente.
Art. 827. Behoudens de eventueel te nemen maatregelen om de slachtoffers
weg te halen of behulpzaam te zijn, of om een nieuw ongeval te voorkomen,
dienen al de delen van het toestel in onveranderde toestand te blijven,
totdat de bevoegde technische ambtenaar de nodige vaststellingen heeft
gedaan.
Art. 828. (De laagdrukstoomketels, bepaald bij de artikelen 780 tot 785
van dit reglement, die gebruikt worden door het Rijk en door de instellingen
van openbaar nut welke bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle
op sommige instellingen van openbaar nut in categorie A gerangschikt zijn,
zijn aan geen formaliteiten van plaatsing of in werking brengen onderworpen.)
<KB 29-08-1962, art. 27>
Zij vallen onder de controle en het toezicht:
1° Van de door de Minister van Landsverdediging aangewezen ambtenaren
wat betreft de in de versterkingswerken en in de tot vermeld ministerie
behorende gebouwen geplaatste toestellen.
2° Van de gespecialiseerde ambtenaren der zelfstandige regieën
wat betreft de toestellen geplaatst in de gebouwen, waarvan zij eigenaar
zijn;
3° Van de door de Minister van Openbare Werken aangewezen ambtenaren,
wat betreft de toestellen geplaatst in al de andere door de rijksdiensten
betrokken gebouwen.